
Zoals altijd word ik wakker naast een lege plek. Mijn boer
is al lang aan het werk. Loom ga ik op de rand van het bed zitten. Buiten is
het schemerig. Donkere wolken jagen door de grijze lucht, boven een weiland dat
er al net zo grauw uitziet.
Even overweeg ik weer lekker onder mijn dekbed te kruipen,
maar ik spreek mezelf vermanend toe: acht uur is laat voor een doordeweekse dag
en ik heb van alles te doen. Bovendien, welke boerin blijft zo lang in haar
nest liggen?
Zuchtend sta ik op. Aankleden is nu te veel gevraagd, dat
doe ik wel na het ontbijt. Ik hul me in mijn rood gebloemde ochtendjas en zoek mijn
pantoffels.
Voor de keukendeur aarzel ik even. Onze keuken is namelijk
geen privéterrein. Aan onze tafel kun je van alles aantreffen: personeel,
familie, leveranciers, reparateurs, adviseurs, loonwerkers, handelaren van
diverse pluimage, enz. En ja, ook op dit uur van de dag.
Op ieder uur van de dag.
Voor de zekerheid kam ik met mijn vingers mijn haar naar
beneden, maar er is niemand. Heerlijk! Ik ga eerst maar eens een sinasappeltje
uitpersen.
Dan hoor ik gestommel en geblaf. Mijn boer komt binnen met de hond.
Hij praat luid in zijn mobiel en steekt zijn hand omhoog, bij wijze van
ochtendgroet. De hond stuift enthousiast op me af en springt dan, met vieze
strontpoten, tegen mijn pyjamabroek.
‘Nee Jouke. Nee.’ bijt ik hem toe, maar ik aai hem
vervolgens wel over zijn kop.
‘Volluk!’ klinkt het boven het tumult uit.
De veehandelaar komt binnen. Mijn boer gebaart dat hij moet
gaan zitten.
‘Goedemorgen,’ zegt de veehandelaar tegen mij en ‘Niet zulk
best weer hé?’ Hij knikt naar het raam.
‘Nee,’ antwoord ik.
‘Tsja,’ reageert hij weer en kijkt ongeduldig naar mijn
boer.
Die is nu boos op zijn gesprekspartner, aan de andere kant
van de lijn. De verreiker is weer eens kapot, begrijp ik. Dat is een handige
machine, die overal voor wordt gebruikt, maar mijn boer noemt het ook wel eens
een verarmer. Zo vaak moet de smid ervoor komen.
Ik zal net de veehandelaar koffie aanbieden, als de melker
binnenkomt.
‘Groβe Probleme, groβe Probleme,’ prevelt deze, terwijl hij
in zijn handen wringt. Onze melker is een Pool. Het is een beste vent, maar er
is bijna niet met hem te communiceren. Mijn boer gebaart dat de melker zich
stil moet houden.
‘Setze dich,’ zeg ik tegen hem en wijs naar een stoel. Hij
gaat zitten. Zijn rode pet met in koeienletters New York er op, legt hij op
tafel.
‘Was ist loβ?’ vraag ik. Misschien kan ik iets betekenen.
De melker wijst hoofdschuddend naar mijn boer. Die negeert
hem.
‘Hoi.’
Onze Wajongere staat, in druipend regenpak, in de
deuropening. Het is een moeilijk bemiddelbare jongere, die onder speciale
voorwaarden, bij ons werkt. Hij is precies op tijd.
‘Moarn,’ antwoord ik
en: ‘Deur dicht alsjeblieft.’
Dan is mijn boer eindelijk uit getelefoneerd en barst het
gesprek los. Een potpourri van Fries, Nederlands, Duits en Pools vult de
keuken, samen met het aroma van de koffie die in het koffiezetapparaat
pruttelt.
Het geeft heel wat drukte zo’n boerderij. Het voordeel
daarvan is wel, dat het niemand opvalt, als ik nog niet aangekleed ben.
Groentje